From the Blog

Beslissing 131: Beantwoordt de fietsacculader aan de overeenkomst?

1. Het verloop van de procedure
1.1. Het verloop van de procedure volgt uit:
– de procesinleiding (met bijlage(n)) van Consument;
– het verweerschrift (met bijlage(n)) van Handelaar;
– het verhandelde ter gelegenheid van de mondelinge behandeling;

1.2. Van de mondelinge behandeling is een geluidsopname gemaakt. Ten slotte is de beslissing bepaald.

2. De vaststaande feiten
2.1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet betwist, zal de geschillencommissie uitgaan van de volgende feiten. Op enig moment heeft Consument via de door Handelaar aangehouden website een fietsacculader besteld. De overeengekomen prijs in geld bedraagt €73,00 voor de fietsacculader en € 7,95 voor de verzendkosten. De fietsacculader is dertien maanden na de aflevering daarvan defect geraakt.

3. Het geschil
3.1. Consument heeft gevorderd als vermeld in de procesinleiding (met bijlage(n)) en geconcretiseerd ter gelegenheid van de mondelinge behandeling. Handelaar heeft verweer gevoerd.

3.2. Op de stellingen van de partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4. De beoordeling
4.1. Voordat de geschillencommissie het geschil inhoudelijk kan behandelen en beslissen, moet zij haar bevoegdheid en de omvang daarvan vaststellen.1 Op grond van art. 6 lid 1 EVRM en art. 17 Gw hebben de partijen het recht op toegang tot de overheidsrechter.2 Door de beslechting van het geschil door onzuiver bindend advies, bedoeld in art. 7:900 lid 2 BW, wordt inbreuk gemaakt op het recht van de partijen op toegang tot de overheidsrechter. Echter, de partijen hebben daarvoor vrijwillig en ondubbelzinnig gekozen. Zij hebben die keuze ter gelegenheid van de mondelinge behandeling uitdrukkelijk bevestigd, nadat de geschillencommissie de verschillen tussen overheidsrechtspraak en bindend advies heeft uitgelegd. Daarom is de geschillencommissie bevoegd om het geschil inhoudelijk te behandelen en te beslissen.3

4.2. Omdat de geschillencommissie niet is gebleken van een andersluidende afspraak tussen de partijen, zal zij het geschil inhoudelijk behandelen en beslissen aan de hand van de geldende wet- en regelgeving. In het belang van de rechtszekerheid van de partijen zullen in beginsel de bewijsregels, voorzien in Afd. 9, Titel 2, Boek 1 Rv, naar analogie worden toegepast. De geschillencommissie zal het geschil nu inhoudelijk behandelen en beslissen.

4.3. Volgens Consument beantwoordt de afgeleverde fietsacculader niet aan de overeenkomst. In dat verband heeft Consument gesteld dat de fietsacculader dertien maanden na de aflevering daarvan defect is geraakt, terwijl mag worden verwacht dat een fietsacculader ten minste net zo lang meegaat als een fietsaccu. Handelaar heeft betwist dat de afgeleverde fietsacculader niet aan de overeenkomst beantwoordt. In dat verband heeft Handelaar gesteld dat de fietsacculader ook defect kan zijn geraakt door alternatieve oorzaken. Ten slotte stuit de vordering van Consument af op de overeengekomen en verstreken garantieduur, aldus Handelaar. De geschillencommissie komt tot de volgende beoordeling.

4.4. De geschillencommissie stelt vast dat sprake is van koop in de zin van art. 7:1 BW en, meer in het bijzonder, van consumentenkoop in de zin van art. 7:5 lid 1 sub a BW. Handelaar heeft zich verbonden om de fietsacculader aan Consument te geven. Consument heeft zich
verbonden om daarvoor een prijs in geld te betalen. De fietsacculader is een roerende zaak (art.3:3 lid 2 BW). Consument is een natuurlijk persoon die handelt voor doeleinden buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit. Handelaar is een rechtspersoon die handelt in het kader van haar handelsactiviteit. Daarom zijn de wetsbepalingen van Titel 1 van Boek 7 BW van toepassing, met inbegrip van die welke betrekking hebben op consumentenkoop.

4.5. Op grond van art. 7:17 lid 1 BW moet de afgeleverde fietsacculader aan de overeenkomst beantwoorden. Daaruit vloeit voort dat de fietsacculader op het moment van aflevering aan de overeenkomst moet hebben beantwoord.4 Op grond van art. 7:18 lid 2 BW moest de fietsacculader op het moment van aflevering de kenmerken bezitten met betrekking tot, voor zover nu van belang, duurzaamheid die voor hetzelfde type zaken normaal zijn en die Consument in redelijkheid mocht verwachten. Het ligt in beginsel op de weg van Consument om te stellen en zo nodig te bewijzen dat de fietsacculader op het moment van aflevering niet aan de overeenkomst heeft beantwoord.5

4.6. Naar het oordeel van de geschillencommissie mocht Consument verwachten dat de fietsacculader bij normaal gebruik langer dan dertien maanden deugdelijk zou functioneren. Dat leidt de geschillencommissie af uit de onweersproken stelling van Consument dat een medewerker van Handelaar heeft verklaard dat de fietsacculader ten minste net zo lang meegaat als een fietsaccu, die gemiddeld vijf jaar deugdelijk functioneert. Bovendien heeft Handelaar in haar e-mail van 1 november 2022 gesteld dat ‘de fietsacculader bij goed gebruik zeker langer dan een jaar kan meegaan’. Daarom stelt de geschillencommissie vast dat de fietsacculader niet de kenmerken bezit met betrekking tot duurzaamheid die voor hetzelfde type zaken normaal zijn en die Consument in redelijkheid mocht verwachten.6

4.7. Naar het oordeel van de geschillencommissie moet voorts worden aangenomen dat de afwijking op het moment van aflevering aanwezig was. Handelaar heeft wel veel alternatieve oorzaken van de afwijking aangedragen dan een kwalitatief gebrek, maar heeft niet gesteld dat en waarom die alternatieve oorzaken zich in het concrete geval kunnen hebben voorgedaan. Daarom heeft Handelaar niet voldoende gemotiveerd betwist dat de afwijking op het moment van aflevering van de fietsacculader aanwezig was en wordt niet toegekomen aan bewijslevering door Consument.7

4.8. Op grond van art. 7:22 lid 1 sub a BW heeft Consument in beginsel het recht om de overeenkomst te ontbinden. Op grond van art. 7:22 lid 2 BW ontstaat de bedoelde bevoegdheid pas wanneer herstel en vervanging van de fietsacculader onmogelijk zijn of van Fietsacculaders niet gevergd kunnen worden, dan wel dat Handelaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichting tot, voor zover van belang, herstel en vervanging van de fietsacculader. Ui de voorhanden zijnde stukken volgt dat Handelaar niet bereid was om Consument tegemoet te komen en dus evenmin om de fietsacculader te herstellen of te vervangen, omdat de overeengekomen garantieduur reeds was verstreken. Daarom is Handelaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting tot herstel en vervanging van de fietsacculader.

4.9. De stelling van Handelaar dat de vordering van Consument afstuit op de overeengekomen en verstreken garantieduur, is niet juist. Reeds niet, omdat op grond van art.7:6 lid 1 BW niet ten nadele van Consument van de uit art. 7:17 lid 1 BW en art. 7:22 lid 1 sub a BW voortvloeiende rechten mag worden afgeweken. Handelaar heeft zich niet beroepen op de in art. 7:22 lid 1 sub a BW opgenomen ‘tenzij-bepaling’. Daarom kan de geschillencommissie niet aannemen dat sprake is van een situatie waarin de ontbinding van de overeenkomst door de geringe betekenis van de afwijking niet gerechtvaardigd is.8

4.10. Het voorgaande brengt met zich mee dat de geschillencommissie zal verklaren dat de overeenkomst is ontbonden. Op grond van art. 6:271 BW moet Handelaar de door Consument betaalde prijs in geld aan hem terugbetalen.9 Daarom ligt de vordering van Consument voor toewijzing gereed.

4.11. Uit het voorgaande volgt dat de overeenkomst een overeenkomst op afstand is in de zin van art. 6:230g lid 1 sub e BW. In voorkomende gevallen moet de overheidsrechter ambtshalve onderzoeken of Handelaar heeft voldaan aan de (toepasselijke) informatieplichten die zijn voorzien in art. 6:230m lid 1 sub a, b, c, e, f, g, h, i, j, o en p BW, art. 6:230t lid 2 BW en art.6:230v lid 3 en 7 BW. De overheidsrechter moet in beginsel aan een eventuele schending van de (toepasselijke) informatieplichten een passende maatregel verbinden.10 De bedoelde verplichtingen rusten naar analogie ook op de geschillencommissie.11

4.12. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn de toepasselijke informatieplichten met de partijen besproken. De partijen zijn het erover eens dat aan alle van de hiervoor bedoelde (toepasselijke) informatieplichten is voldaan. Daarom ziet de geschillencommissie geen aanleiding om een maatregel toe te passen.

4.13. Handelaar zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, aan de zijde van Consument op heden begroot op € 25,00 voor vastrecht.

5. De beslissing
5.1. De geschillencommissie:

I. verklaart, dat de overeenkomst is ontbonden;

II. beslist, dat Handelaar wordt veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Consument te betalen een bedrag van € 73,00;

III. beslist, dat Handelaar wordt veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van Consument op heden begroot op € 25,00 voor vastrecht;

IV. beslist, dat het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.

Deze beslissing is gegeven door M.V. Hazekamp, bindend adviseur in Delden (Gemeente Hof van Twente), als lid van de geschillencommissie.

Tegen de beslissing van de geschillencommissie staat geen rechtsmiddel open. De beslissing is bindend. Op grond van art. 7:904 lid 1 BW is de beslissing vernietigbaar, als zij door de inhoud daarvan of de manier waarop zij tot stand gekomen is, zo gebrekkig is dat de gebondenheid daaraan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Op grond van art. 12 Procesreglement moet een vordering tot vernietiging van de beslissing van de geschillencommissie bij de overheidsrechter aanhangig zijn gemaakt binnen twee maanden na de verzending van de beslissing van de geschillencommissie aan de partijen. Voor meer informatie over uw rechten en plichten kunt u contact opnemen met het Juridisch Loket of een rechtsbijstandverlener naar keuze.

[1] Hof Den Haag 3 maart 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:817
[2] Hof Amsterdam 17 april 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BX3835.
[3] Vgl. HR 9 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2752.
[4] W.H.M. Reehuis, E.E. Slob & C.J. van Zeben (red.), Parlementaire Geschiedenis van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, Invoering Boeken 3, 5 en 6. Boek 7, Bijzondere overeenkomsten, titels 1, 7, 9 en 14, Deventer: Wolters Kluwer 1991, p. 118.
[5] Hof ’s-Hertogenbosch 1 juni 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1616
[6] Vgl. Ktr. Amsterdam 8 juli 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:4197.
[7] HR 14 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AK4841.
[8] HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810.
[9] HR 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW8307.
[10] HR 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677.
[11] Ktr. Amsterdam 14 februari 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:605