From the Blog

Beslissing 157: Stelplicht bij (non-)conformiteit van een garage

1. Het verloop van de procedure

1.1. Het verloop van de procedure volgt uit:
– de memorie van eis (met bijlage(n)) van Eiser;
– het memorie van antwoord (met bijlage(n)) van Verweerder;
– het verhandelde ter gelegenheid van de mondelinge behandeling.
1.2. Ten slotte is de beslissing bepaald.

2. De vaststaande feiten
2.1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet betwist, gaat de geschillencommissie uit
van de volgende feiten. Eiser heeft in januari 2023, via de webshop van Verweerder, een
garage besteld. De koopprijs bedraagt € 4.159.20. Van de koopprijs is een bedrag van € 750,00
betaald voor de aflevering van de garage en een bedrag van € 3.409.20 na de aflevering daarvan.
De garage is op 15 mei 2023 afgeleverd.

3. Het geschil
3.1. Eiser heeft gevorderd dat Verweerder wordt veroordeeld tot vergoeding van schade.
Daaraan heeft Eiser ten grondslag gelegd dat twee kruishengstscharnieren niet zijn afgeleverd,
terwijl de wel afgeleverde garage waterschade heeft. Verweerder heeft verweer gevoerd.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, hierna ingegaan.

4. De beoordeling
De bevoegdheid van de geschillencommissie en de omvang daarvan
4.1. Zoals de geschillencommissie eerder heeft overwogen moet zij, voordat zij het geschil
(inhoudelijk) kan behandelen en beslissen, zo nodig ambtshalve haar bevoegdheid en de
omvang daarvan vaststellen (zie ook art. 5 van het procesreglement en art. 6 van het
procesreglement). Op grond van art. 17 Gw hebben partijen het recht op toegang tot de
overheidsrechter. Door de beslechting van het geschil door onzuiver bindend advies, bedoeld
in art. 7:900 lid 2 BW, namelijk een voor partijen bindende beslissing van de
geschillencommissie, wordt inbreuk gemaakt op hun recht op toegang tot de overheidsrechter.
Daarom moet worden beoordeeld of partijen vrijwillig en ondubbelzinnig hebben gekozen voor
onzuiver bindend advies.1

4.2. Partijen hebben de toepasselijkheid van het procesreglement aanvaard. Op grond van art.
5 van het procesreglement is de geschillencommissie, voor zover van belang, bevoegd om een
geschil te behandelen en te beslissen, als het geschil betrekking heeft op een consumentenkoop
in de zin van art. 6:230g lid 1 sub c BW en art. 7:5 lid 1 sub a BW, die op afstand of buiten de
verkoopruimte is gesloten als bedoeld in art. 6:230g lid 1 sub e of f BW, met een minimaal
geldelijk belang van € 25,00 en een maximaal geldelijk belang van € 25.000,00.

4.3. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de geschillencommissie samen met
partijen vastgesteld dat sprake is van een consumentenkoop die buiten de verkoopruimte is
gesloten als bedoeld in art. 6:230g lid 1 sub f BW. Het geldelijk belang bedraagt € 500,00.
Daarom behoort het geschil tot de absolute bevoegdheid van de geschillencommissie.

4.4. Ter gelegenheid van de indiening van de memorie van eis heeft Eiser vrijwillig en
ondubbelzinnig gekozen voor de beslechting van het geschil door onzuiver bindend advies. De
geschillencommissie is ambtshalve bekend met de rechtsverhouding tussen Verweerder
en Stichting WebwinkelKeur. Door de toepasselijkheid van de door Stichting WebwinkelKeur
gebruikte algemene voorwaarden te hebben aanvaard, heeft ook Verweerder vrijwillig en
ondubbelzinnig gekozen voor de beslechting van het geschil door onzuiver bindend advies. De
genoemde algemene voorwaarden bevatten een bindend-adviesbeding. Daarom is de
geschillencommissie bevoegd om het geschil (inhoudelijk) te behandelen en te beslissen.

4.5. Omdat de geschillencommissie niet is gebleken van een afwijkende afspraak, moet zij het
geschil inhoudelijk behandelen en beslissen aan de hand van de geldende wet- en regelgeving
(art. 6 van het procesreglement). Zoals de geschillencommissie eerder heeft overwogen vergt
het belang van partijen bij rechtszekerheid dat de geschillencommissie ook het wettelijk
bewijsrecht toepast, dat in belangrijke mate is voorzien in Afdeling 9 van Titel 2 van Boek 1
Rv.2 De geschillencommissie zal het geschil nu (inhoudelijk) behandelen.

De wettelijke informatieplichten

4.6. Zoals de geschillencommissie eerder heeft overwogen moet zij in geval van een
consumentenkoop die op afstand of buiten de verkoopruimte is gesloten als bedoeld in art.
6:230g lid 1 sub e of f BW, zo nodig ambtshalve beoordelen of de handelaar heeft voldaan aan
de daarmee verknoopte wettelijke informatieplichten. Op grond van art. 6:230n lid 4 BW rust
de bewijslast op de handelaar. Aan een schending van de (toepasselijke) wettelijke
informatieplichten moet in beginsel een passende maatregel worden verbonden. De maatregel
moet doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn (art. 24 lid 1 Richtlijn consumentenrechten).3 Partijen hebben in zoverre uit zichzelf geen stellingen betrokken.

4.7. Hierboven is overwogen dat de geschillencommissie ter gelegenheid van de mondelinge
behandeling samen met partijen heeft vastgesteld dat sprake is van een consumentenkoop die
buiten de verkoopruimte is gesloten als bedoeld in art. 6:230g lid 1 sub f BW. Vervolgens is,
eveneens samen met partijen, beoordeeld of Verweerder heeft voldaan aan de
(toepasselijke) wettelijke informatieplichten. Partijen zijn het erover eens dat Verweerder
heeft voldaan aan het leeuwendeel van de (toepasselijke) wettelijke informatieplichten.

4.8. Naar het oordeel van de geschillencommissie is niet komen vast te staan dat
Verweerder heeft voldaan aan de in art. 6:230m lid 1 sub h en i BW voorziene wettelijke
informatieplichten. Op grond daarvan moest Verweerder, voordat Eiser aan de koop was
gebonden, op een duidelijke en begrijpelijke wijze de voorwaarden, de termijn en de
modaliteiten voor de uitoefening van het recht op ontbinding verstrekken, alsmede het
modelformulier voor ontbinding en de informatie dat Eiser de kosten zou moeten dragen van
het terugzenden van de garage, als hij gebruik zou maken van het recht op ontbinding.

4.9. De enkele vermelding van de betrokken informatie op een subpagina van de website van
Verweerder, waarnaar is verwezen door een hyperlink in een bijlage bij een aan Eiser
verzonden e-mailbericht, volstaat niet. Van Eiser mocht niet worden verwacht dat hij
zelfstandig zocht naar de betrokken informatie.4 Bovendien vloeit uit de door Verweerder
vermelde informatie niet (duidelijk) voort dat de kosten van het terugzenden van de garage juist
in het concrete geval voor rekening zouden komen van Eiser.5

4.10. Gelet op het voorgaande heeft Verweerder twee van de (toepasselijke) wettelijke
informatieplichten geschonden, namelijk die welke zijn voorzien in art. 6:230m lid 1 sub h en
i BW. De schending heeft naar de letter van de wet tot gevolg dat de termijn voor de uitoefening
van het recht op ontbinding wordt verlengd (art. 6:230o lid 2 BW) en Eiser niet is gehouden
om de kosten te dragen van het terugzenden van de garage, als hij gebruik zou maken van het
recht op ontbinding (art. 6:230s lid 2 BW). Eiser heeft vooralsnog geen gebruik gemaakt van
het recht op ontbinding. Daarom heeft hij vooralsnog geen belang bij de toepassing van de
bedoelde maatregelen door de geschillencommissie.

4.11. De in art. 6:230m lid 1 sub h BW voorziene wettelijke informatieplicht behoort niet alleen
tot de informatieplichten waaraan de wet in geval van een schending specifieke maatregelen
verbindt, maar ook tot de essentiële informatieplichten (vgl. art. 6:193f sub b BW). Daarom
bestaat in beginsel aanleiding voor de toepassing van een maatregel. Eiser heeft voorgesteld
dat de koop gedeeltelijk wordt vernietigd in die zin dat de koopprijs met 10% wordt verminderd.
Verweerder vindt de toepassing van een maatregel niet redelijk, omdat de wet niet
voldoende duidelijk is.

4.11. In voorkomend geval pleegt de geschillencommissie aan te sluiten bij de door het
Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton opgestelde Richtlijn Sanctiemodel essentiële
Informatieplichten.6 Die benadering draagt bij aan de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid van partijen.7
In het concrete geval zal de geschillencommissie afwijken van de genoemde richtlijn.
De informatie, bedoeld in art. 6:230m lid 1 sub h BW, is wel verstrekt, maar enkel niet op de
juiste wijze, zodat de ernst van de schending betrekkelijk gering is. Bovendien heeft Eiser
geen ontbinding gevorderd van de koop, maar vergoeding van schade, zodat de schending niet
raakt aan het onderwerp van het geschil. Verweerder moet wel worden aangespoord om
in de toekomst te voldoen alle (toepasselijke) wettelijke informatieplichten. Daarom zal de
geschillencommissie, met toepassing van art. 3:40 lid 2 BW j° art. 6:248 lid 2 BW en in lijn
met het voorstel van Eiser, verklaren dat de koop gedeeltelijk is vernietigd in die zin dat de
koopprijs met 10% is verminderd. Verweerder moet aan Eiser een bedrag terugbetalen
groot € 415,92 en zal daartoe worden veroordeeld.

De vordering van Eiser

4.12. Eiser heeft onweersproken gesteld dat hij in januari 2023, via de webshop van
Verweerder, een garage heeft besteld, alsmede dat de garage op 15 mei 2023 is afgeleverd.
Volgens Eiser zijn twee kruishengstscharnieren niet afgeleverd, terwijl de afgeleverde garage
waterschade heeft. Verweerder heeft erkend dat twee kruishengstscharnieren niet zijn
afgeleverd, maar betwist dat de afgeleverde garage waterschade heeft. Aan haar betwisting
heeft Verweerder ten grondslag gelegd dat op de door Eiser verzonden afbeeldingen
geen waterschade waarneembaar is, terwijl aan een garage die is bedoeld om jaarlijks meerdere
maanden te zijn blootgesteld aan regen geen waterschade kan optreden.

4.13. Op grond van art. 7:17 lid 1 BW moet de afgeleverde garage aan de overeenkomst
beantwoorden. De toestand van de garage op het moment van aflevering is beslissend (vgl. ook
art. 7:10 lid 1 BW).8 Zelfs als mocht komen vast te staan dat de garage op het moment van
aflevering niet aan de overeenkomst heeft beantwoord en Verweerder bijgevolg
(toerekenbaar) is tekortgeschoten in de nakoming van een op haar rustende verbintenis, is de
vordering van Eiser niet toewijsbaar. Daartoe is het volgende redengevend.

4.14. Voor de toewijzing van de vordering van Eiser is vereist dat is voldaan aan de
voorwaarden van art. 6:74 BW (vgl. art. 7:24 lid 1 BW). In de genoemde wetsbepaling zijn de
voorwaarden vastgelegd, waaraan moet zijn voldaan voordat aanspraak kan worden gemaakt
op vergoeding van schade na een tekortkoming. Op grond van (de hoofdregel van) art. 150 Rv
moet Eiser stellen en zo nodig bewijzen dat verweerder is tekortgeschoten in de
nakoming van een op haar rustende verbintenis, alsmede dat nakoming van de betrokken
verbintenis blijvend onmogelijk is of het verzuim ten aanzien van de betrokken verbintenis is
ingetreden.9 Eiser mag niet volstaan met algemene stellingen, maar moet zijn stellingen
concretiseren.10

4.15. Eiser heeft wel gesteld dat en waarom de (afgeleverde) garage volgens hem niet aan de
overeenkomst beantwoordt, maar ondanks de door de geschillencommissie gestelde vragen niet
duidelijk gemaakt dat en waarom juist in het concrete geval nakoming van de verbintenis tot
aflevering van een conforme garage blijvend onmogelijk is of het verzuim ten aanzien van die
verbintenis is ingetreden. De enkele stelling dat de beweerde afwijking van de garage ernstig is
en Verweerder geen correcte service heeft geboden is, wat daar ook van zij, niet
toereikend. Omdat Eiser niet heeft voldaan aan de op hem rustende stelplicht, moet zijn
vordering worden afgewezen.11 Aan bewijs(levering) wordt niet toegekomen.12

4.16. De overige stellingen van partijen behoeven geen bespreking. Eiser zal als de in
overwegende mate in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten (art.
12 van het procesreglement). Omdat Verweerder geen proceskosten heeft gemaakt die
voor vergoeding in aanmerking komen, zal de geschillencommissie de proceskosten aan de
zijde van Verweerder begroten op nihil.

5. De beslissing

5.1. De geschillencommissie:

I. verklaart, dat de koop gedeeltelijk is vernietigd in die zin dat de koopprijs met 10% is verminderd;
II. beslist, dat Verweerder wordt veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Eiser te betalen een bedrag groot € 415,92;
III. beslist, dat Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van Verweerder begroot op nihil;
IV. beslist, dat het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.

Deze beslissing is gegeven door M.V. Hazekamp, bindend adviseur in Delden (Gemeente Hof
van Twente), als lid van de geschillencommissie.

Tegen de beslissing van de geschillencommissie staat geen rechtsmiddel open. De beslissing is bindend. Op grond van art. 7:904 lid 1 BW is de beslissing vernietigbaar, als zij door de inhoud daarvan of de manier waarop zij tot stand gekomen is, zo gebrekkig is dat de gebondenheid daaraan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Op grond van art. 12 Procesreglement moet een vordering tot vernietiging van de beslissing van de geschillencommissie bij de overheidsrechter aanhangig zijn gemaakt binnen twee maanden na de verzending van de beslissing van de geschillencommissie aan de partijen. Voor meer informatie over uw rechten en plichten kunt u contact opnemen met het Juridisch Loket of een rechtsbijstandverlener naar keuze.

[1] Geschillencie 5 juni 2023, nr. 145, rov. 4.2, www.digidispuut.nl.
[2] Geschillencie 5 oktober 2022, nr. 119, rov. 4.1, www.digidispuut.nl.
[3] Geschillencie 15 maart 2023, nr. 134, rov. 4.5, www.digidispuut.nl.
[4] Ktr. Alkmaar 14 december 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:11510, rov. 2.4, www.rechtspraak.nl
[5] “Mogelijk worden kosten in rekening gebracht om transport- en handelingskosten te compenseren.
[6] https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/richtlijn-sanctiemodel-essentieleinformatieplichten.pdf.
[7] HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:861, rov. 3.4, NJ 2022/220
[8] W.H.M. Reehuis, E.E. Slob & C.J. van Zeben (red.), Parlementaire Geschiedenis van het nieuwe
Burgerlijk Wetboek, Invoering Boeken 3, 5 en 6. Boek 7, Bijzondere overeenkomsten, titels 1, 7, 9 en
14, Deventer: Wolters Kluwer 1991, p. 118.
[9] R.J.B. Boonekamp & W.L. Valk (red.), Stelplicht & Bewijslast, Deventer: Wolters Kluwer 2017,
commentaar op art. 6:74 BW.
[10] W.D.H. Asser, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk
recht. Procesrecht. 3. Bewijs. Deventer: Wolters Kluwer 2017, nr. 288.
[11] W.D.H. Asser, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht.
Procesrecht. 3. Bewijs. Deventer: Wolters Kluwer 2017, nr. 283 e.v.
[12] 2 HR 31 januari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0491, rov. 3, NJ 1992/319.