From the Blog

Beslissing 158: Had de klant de prijs moeten onderzoeken?

1. Het verloop van de procedure
1.1. Het verloop van de procedure volgt uit:
– de memorie van eis (met bijlage(n)) van Eiser;
– het memorie van antwoord (met bijlage(n)) van Verweerder;
– het verhandelde ter gelegenheid van de mondelinge behandeling.
1.2. Ten slotte is de beslissing bepaald.

2. De vaststaande feiten
2.1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet betwist, gaat de geschillencommissie uit
van de volgende feiten. Eiser heeft op 29 mei 2023 via de webwinkel van Verweerder een
warmtepomp voor zwembaden besteld. De geadverteerde koopprijs bedraagt € 367,00. Eiser
heeft de geadverteerde koopprijs niet betaald, omdat hij heeft gekozen voor betaling na
aflevering. Verweerder heeft de warmtepomp niet afgeleverd.

3. Het geschil
3.1. Eiser vordert dat Verweerder wordt veroordeeld om de warmtepomp af te leveren. Verweerder heeft
verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden
ingegaan.

4. De beoordeling
De bevoegdheid van de geschillencommissie en de omvang daarvan
4.1. Zoals de geschillencommissie eerder heeft overwogen moet zij, voordat zij het geschil
(inhoudelijk) kan behandelen en beslissen, zo nodig ambtshalve haar bevoegdheid en de
omvang daarvan vaststellen (zie ook art. 5 van het procesreglement en art. 6 van het
procesreglement). Op grond van art. 17 Gw hebben partijen het recht op toegang tot de
overheidsrechter. Door de beslechting van het geschil door onzuiver bindend advies, bedoeld
in art. 7:900 lid 2 BW, namelijk een voor partijen bindende beslissing van de
geschillencommissie, wordt inbreuk gemaakt op hun recht op toegang tot de overheidsrechter.
Daarom moet worden beoordeeld of partijen vrijwillig en ondubbelzinnig hebben gekozen voor
onzuiver bindend advies.1

4.2. Partijen hebben de toepasselijkheid van het procesreglement aanvaard. Op grond van art.
5 van het procesreglement is de geschillencommissie, voor zover van belang, bevoegd om een
geschil te behandelen en te beslissen, als het geschil betrekking heeft op een consumentenkoop
in de zin van art. 6:230g lid 1 sub c BW en art. 7:5 lid 1 sub a BW, die op afstand of buiten de
verkoopruimte is gesloten als bedoeld in art. 6:230g lid 1 sub e of f BW, met een minimaal
geldelijk belang van € 25,00 en een maximaal geldelijk belang van € 25.000,00.

4.3. In het concrete geval is in geschil of een (geldige) overeenkomst tot stand is gekomen.
Partijen hebben niet toegelicht dat en waarom het geschil niettemin onder het bereik valt van
art. 5 van het procesreglement. Naar het oordeel van de geschillencommissie moet de genoemde
bepaling in redelijkheid aldus worden uitgelegd dat de grondslag van de vordering, zoals die
blijkens de memorie van eis en het verhandelde ter gelegenheid van de mondelinge behandeling
door Eiser is gesteld, beslissend is, terwijl geen betekenis toekomt aan de werkelijke
rechtstoestand of het verweer van Verweerder.2

4.4. Blijkens de memorie van eis en het verhandelde ter gelegenheid van de mondelinge
behandeling heeft Eiser aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat een (geldige) overeenkomst
tot stand is gekomen. Eiser heeft onweersproken gesteld dat hij de overeenkomst heeft gesloten
als consument en via de webwinkel van Verweerder. Bijgevolg is sprake van een consumentenkoop
die op afstand, althans buiten de verkoopruimte is gesloten als bedoeld in art. 6:230g lid 1 sub
e of f BW. Het geldelijk belang bedraagt € 367,00. Daarom behoort het geschil tot de absolute
bevoegdheid van de geschillencommissie.

4.5. Ter gelegenheid van de indiening van de memorie van eis heeft Eiser vrijwillig en
ondubbelzinnig gekozen voor de beslechting van het geschil bij wijze van onzuiver bindend
advies door de geschillencommissie. De geschillencommissie is ambtshalve bekend met de
rechtsverhouding tussen Verweerder en Stichting WebwinkelKeur. Door de toepasselijkheid van de
door Stichting WebwinkelKeur gebruikte algemene voorwaarden te hebben aanvaard, heeft ook
Verweerder vrijwillig en ondubbelzinnig gekozen voor de beslechting van het geschil bij wijze van
onzuiver bindend advies door de geschillencommissie. De genoemde algemene voorwaarden bevatten een bindend-adviesbeding. Daarom is de geschillencommissie bevoegd om het geschil (inhoudelijk) te behandelen en te beslissen.

4.6. Omdat de geschillencommissie niet is gebleken van een afwijkende afspraak, moet zij het
geschil inhoudelijk behandelen en beslissen aan de hand van de geldende wet- en regelgeving
(art. 6 van het procesreglement). Zoals de geschillencommissie eerder heeft overwogen, vergt
het belang van partijen bij rechtszekerheid dat de geschillencommissie ook het wettelijk
bewijsrecht toepast, dat in belangrijke mate is voorzien in Afdeling 9 van Titel 2 van Boek 1
Rv.3 De geschillencommissie zal het geschil nu (inhoudelijk) behandelen en beslissen.

De wettelijke informatieplichten

4.7. Zoals de geschillencommissie eerder heeft overwogen moet zij in geval van een
consumentenkoop die op afstand of buiten de verkoopruimte is gesloten als bedoeld in art.
6:230g lid 1 sub e of f BW, zo nodig ambtshalve beoordelen of de handelaar heeft voldaan aan
de daarmee verknoopte wettelijke informatieplichten. Op grond van art. 6:230n lid 4 BW rust
de bewijslast op de handelaar. Aan een schending van de (toepasselijke) wettelijke
informatieplichten moet in beginsel een passende maatregel worden verbonden. De maatregel
moet doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn (art. 24 lid 1 Richtlijn consumentenrechten).4

4.8. Omdat, zoals hierna zal blijken, geen (geldige) overeenkomst tot stand is gekomen, komt
de geschillencommissie niet toe aan de (ambtshalve) toetsing aan de wettelijke
informatieplichten. Daarvoor is vereist dat een (geldige) overeenkomst op afstand of buiten de
verkoopruimte is gesloten als bedoeld in art. 6:230g lid 1 sub e of f BW.5

De vordering van Eiser

4.9. Eiser vordert dat Verweerder wordt veroordeeld om de warmtepomp af te leveren. Verweerder heeft
verweer gevoerd. De geschillencommissie komt tot de volgende beoordeling

4.10. Op grond van art. 6:217 lid 1 BW komt een overeenkomst tot stand door een aanbod en
de aanvaarding daarvan. Of sprake is van een aanbod en de aanvaarding daarvan moet worden
vastgesteld aan de hand van de wilsvertrouwensleer (art. 3:33 BW en art. 3:35 BW).
Doorslaggevende betekenis komt toe aan de zin die partijen aan elkaars verklaringen hebben
ontleend en in de gegeven omstandigheden in redelijkheid mochten ontlenen.6 Daarbij zijn alle
omstandigheden van het geval van belang en komt geen beslissend gewicht toe aan de meest
voor de hand liggende taalkundige betekenis van de in de verschillende verklaringen gebruikte
bewoordingen, ook niet als uitgangspunt.7

4.11. Een overeenkomst als de onderhavige kan bijvoorbeeld tot stand komen door een openbare advertentie in een webwinkel (aanbod) en de bestelling van de geadverteerde zaak (aanvaarding).8 Wel moet worden vastgesteld of de advertentie een aanbod is of een uitnodiging
om in onderhandeling te treden.9 Uit de rechtspraak vloeit voort dat een openbare advertentie, waarin een specieszaak (een individueel bepaalde, niet vervangbare zaak) wordt aangeboden tegen betaling van een bepaalde koopprijs, in beginsel een uitnodiging is om in onderhandeling te treden en geen aanbod.10 Dat is ook in de ons omringende landen het uitgangspunt.11 In bijzondere gevallen kan een zodanige advertentie wel een aanbod zijn.12 De ‘aanvaarding’ van een uitnodiging om in onderhandeling te treden brengt niet met zich mee dat een overeenkomst is gesloten.13

4.12. Een openbare advertentie in een webwinkel, waarin een genuszaak (een generieke,
vervangbare zaak) wordt aangeboden tegen betaling van een bepaalde koopprijs, zal
daarentegen spoedig een aanbod zijn.14 Ten slotte is een tussenvorm denkbaar. Een openbare
advertentie die een aanbod inhoudt kan door de aanbieder aldus zijn geclausuleerd dat sprake
is van een vrijblijvend aanbod. In dat geval kan het aanbod ook na de aanvaarding daarvan
worden herroepen. De herroeping moet geschieden onverwijld na de aanvaarding. Als de
herroeping niet tijdig geschiedt, komt een overeenkomst tot stand (art. 6:219 lid 2 BW).15

4.13. Omdat Eiser zich beroept op de rechtsgevolgen van de volgens hem gesloten koop, moet
hij de feiten stellen en zo nodig bewijzen die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat een
(geldige) overeenkomst is gesloten (vgl. art. 150 Rv).16 Verweerder draagt geen bewijslast van de
feiten die zij aan haar zuivere betwisting ten grondslag legt.17 Als Eiser heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast, kan Verweerder tegenbewijs leveren (vgl. art. 151 lid 2 Rv).18 Daarmee
verschuift niet de bewijslast, maar de ‘bewijsvoeringslast’, die dicteert welke partij op welk
moment bewijsmiddelen moet aandragen.19 Als het tegenbewijs slaagt, ligt het op de weg van
Eiser om aanvullend bewijs te leveren.20

4.14. Ook als de onderhavige advertentie in de webwinkel van Verweerder in beginsel kan worden
gezien als een (niet vrijblijvend) aanbod en de bestelling van de warmtepomp als de
aanvaarding daarvan, hetgeen in het licht van de genoemde uitgangspunten zeer zeker niet is
uitgesloten, maar door de in zoverre gebrekkige stellingen van partijen niet kan worden
vastgesteld, kan in het concrete geval niet worden geoordeeld dat een (geldige) overeenkomst
is gesloten. Daartoe is het volgende redengevend.

4.15. Volgens Eiser is een (geldige) overeenkomst gesloten, zodat Verweerder de warmtepomp moet
afleveren. De geschillencommissie begrijpt de stellingen van Verweerder aldus dat zij niet heeft
bedoeld om de koop te sluiten, omdat de geadverteerde koopprijs abusievelijk niet was
vermeerderd met de omzetbelasting. Een (geldige) overeenkomst kan, zoals Eiser terecht heeft
opgemerkt, niettemin tot stand zijn gekomen als Eiser gerechtvaardigd mocht vertrouwen op
de juistheid van de in de advertentie in de webwinkel van Verweerder vermelde informatie, waaronder
begrepen de geadverteerde koopprijs. Daarbij kan onder veel meer betekenis toekomen aan de
koopprijzen die worden gehanteerd door andere verkopers dan Verweerder.21

4.16. Eiser heeft gesteld dat ten tijde van de bestelling door andere verkopers dezelfde
warmtepomp werd aangeboden en de door die verkopers geadverteerde koopprijzen
schommelden tussen € 479,00 en € 499,00. Volgens Eiser is het verschil tussen de door Verweerder
geadverteerde koopprijs en de door andere verkopers geadverteerde koopprijs niet zo zeer groot
dat Eiser in redelijkheid bedacht moest zijn op een mogelijke vergissing. Eiser heeft ten
bewijze van zijn stellingen enkele schermafbeeldingen overgelegd van advertenties in andere
webwinkels. Verweerder heeft daartegenover gesteld dat het verschil zo zeer groot is dat een ieder
moest begrijpen dat sprake was van een vergissing.

4.17. Het verschil tussen de door Verweerder geadverteerde koopprijs en de door andere verkopers
geadverteerde koopprijzen bedraagt ongeveer 25%. Een zodanig verschil is allesbehalve
verwaarloosbaar. Van een gangbare koopprijs was geen sprake. Naar het oordeel van de
geschillencommissie moest Eiser bijgevolg in redelijkheid bedacht zijn op een mogelijke
vergissing. Daarom moest Eiser, op grond van art. 3:11 BW, (nader) onderzoek verrichten naar
de juistheid van de door Verweerder geadverteerde koopprijs22 door bijvoorbeeld telefonisch of langs
andere weg contact op te nemen.23 Eiser heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling
verklaard zodanig (nader) onderzoek achterwege te hebben gelaten.

4.18. Uit hetgeen Eiser heeft gesteld kan niet worden afgeleid dat in het concrete geval sprake
was van een stuntaanbieding, prijsknaller of anderszins bijzonder aanbod, waardoor de juistheid
van de geadverteerde koopprijs zonder (nader) onderzoek kon worden aangenomen. In de
gegeven omstandigheden kan in redelijkheid niet worden geoordeeld dat Eiser gerechtvaardigd
mocht vertrouwen op de juistheid van de geadverteerde koopprijs. Dat Verweerder de bestelling
achteraf mocht hebben bevestigd, zoals Eiser heeft gesteld, doet daaraan niet af. De bevestiging
is geschied na de bestelling (de veronderstelde aanvaarding), zodat daaraan geen betekenis kan
toekomen.24

4.19. Gelet op het voorgaande slaagt het verweer van Verweerder dat geen (geldige) overeenkomst tot
stand is gekomen. Eiser heeft wel gesteld, maar niet bewezen dat een (geldige) overeenkomst
is gesloten. Verweerder is niet verplicht om de warmtepomp af te leveren. De vordering van Eiser zal
worden afgewezen. Eiser zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de
kosten, aan de zijde van Verweerder begroot op nihil.

5. De beslissing
5.1. De geschillencommissie:
I. beslist, dat het gevorderde wordt afgewezen;
II. beslist, dat Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van Verweerder
begroot op nihil;

Deze beslissing is gegeven door M.V. Hazekamp, bindend adviseur in Delden (Gemeente Hof
van Twente), als lid van de geschillencommissie.

Tegen de beslissing van de geschillencommissie staat geen rechtsmiddel open. De beslissing is bindend. Op grond van art. 7:904 lid 1 BW is de beslissing vernietigbaar, als zij door de inhoud daarvan of de manier waarop zij tot stand gekomen is, zo gebrekkig is dat de gebondenheid daaraan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Op grond van art. 12 Procesreglement moet een vordering tot vernietiging van de beslissing van de geschillencommissie bij de overheidsrechter aanhangig zijn gemaakt binnen twee maanden na de verzending van de beslissing van de geschillencommissie aan de partijen. Voor meer informatie over uw rechten en plichten kunt u contact opnemen met het Juridisch Loket of een rechtsbijstandverlener naar keuze.

 

[1] Geschillencie 5 juni 2023, nr. 145, rov. 4.2, www.digidispuut.nl.
[2] Vgl. HR 13 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1064, rov. 3.2, NJ 2001/336 (ZHD/OMYA).
[3] Geschillencie 5 oktober 2022, nr. 119, rov. 4.1, www.digidispuut.nl.
[4] Geschillencie 15 maart 2023, nr. 134, rov. 4.5, www.digidispuut.nl.
[5] HR 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677, rov. 3.1.15, NJ 2022/89, C.M.D.S. Pavillon (Arvato)
[6] 6 HR 2 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3876, rov. 3.6.3, NJ 2012/75, m.nt. P. van Schilfgaarde
(DE/Fuchs e.a.).
[7] HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:315, rov. 3.3.2, RvdW 2017/309 (Parkking).
[8] Vgl. C.J. van Zeben & J.W. du Pon (red.), Parlementaire Geschiedenis van het Nieuwe Burgerlijk
Wetboek, Boek 3, Vermogensrecht in het algemeen, Deventer: Kluwer 1981, p. 1162 e.v.
[9] Jac. Hijma, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk recht. 5.
Bijzondere overeenkomsten. Deel I. Koop en ruil, Deventer: Wolters Kluwer 2007, nr. 165.
[10] HR 10 april 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4177, rov. 3, NJ 1981/532, m.nt. C.J.H. Brunner
(Hofland/Hennis)
[11] I. Schwenzer & M. Müller-Chen, Rechtsvergleichung. Fälle und Materialien, Tübingen: Mohr Siebeck
1996, p. 31 e.v
[12] Vgl. Hof ‘s-Hertogenbosch 22 juli 2008, ECLI:NL:GHSHE:2008:BE0004, rov. 4.6.3, NIPR 2010/174
[13] Vzr. Almelo 5 augustus 2003, ECLI:NL:RBALM:2003:AL2136, KG 2003/200.
[14] M.B. Voulon, Automatisch contracteren (diss. Leiden), Leiden: Leiden University Press 2010, p. 87.
[15] Vgl. A.S. Hartkamp & C.H. Sieburgh, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands
burgerlijk recht. 6. Verbintenissenrecht. Deel III. Algemeen overeenkomstenrecht, Deventer: Wolters
Kluwer 2014, nr. 179.
[16] HR 7 december 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD5357, rov. 3.5, NJ 2002/494, m.nt. W.D.H. Asser
(Probis/De Smedt).
[17] HR 23 oktober 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0727, rov. 3.2, NJ 1992/813 (CZF/Van der Velde).
[18] HR 7 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5404, rov. 3.5, NJ 2001/32, m.nt. W.D.H. Asser (Meijering &
Benus)
[19] 9 I. Giesen, Bewijs en aansprakelijkheid. Een rechtsvergelijkend onderzoek naar de bewijslast, de
bewijsvoeringslast, het bewijsrisico en de bewijsrisico-omkering in het aansprakelijkheidsrecht (diss.
Tilburg), Den Haag: BJu 2001, p. 13.
[20] Hof Arnhem-Leeuwarden 14 oktober 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7854, rov. 5.4, NJF 2014/224.
[21] Hof ’s-Hertogenbosch 22 januari 2008, ECLI:NL:GHSHE:2008:BC2420, rov. 4.9 e.v., NJF 2008/79
[22] Vgl. C.J. van Zeben & J.W. du Pon (red.), Parlementaire Geschiedenis van het Nieuwe Burgerlijk
Wetboek. Boek 3. Vermogensrecht in het algemeen, Deventer: Kluwer 1981, p. 172.
[23] Vzr. Breda 2 oktober 2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:6239, rov. 3.16, NJ 2018/203.
[24] Ktr. 23 november 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:9596, rov. 5.10, NJF 2019/54.