Beslissing 243: terugbetaling na niet-afgeleverde levering
STICHTING DIGIDISPUUT
Enschede
Beslissing van de geschillencommissie van 16 oktober 2025
In de zaak van
Eiser,
tegen:
Verweerder, niet verschenen.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Het verloop van de procedure volgt uit:
- de memorie van eis (met bijlage(n)) van Eiser; en
- het verhandelde ter gelegenheid van de digitale mondelinge behandeling.
- De digitale mondelinge behandeling had plaats op 15 oktober 2025. Partijen werden uitgenodigd om daarbij aanwezig te zijn. Eiser deed zich vertegenwoordigen door haar echtgenoot. Namens Verweerder was niemand aanwezig. De geschillencommissie poogde telefonisch en via berichtendienst WhatsApp met Verweerder in contact te treden. Dat lukte niet. Daarom werd de mondelinge behandeling voortgezet zonder Verweerder.
- Ten slotte werd de beslissing bepaald.
2. De samenvatting van de beslissing van de geschillencommissie
2.1. De geschillencommissie zal verklaren dat de overeenkomst is vernietigd. De geschillencommissie zal Verweerder veroordelen tot terugbetaling van de overeengekomen prijs in geld. Verweerder moet de beslissing van de geschillencommissie nakomen binnen veertien dagen nadat ze dezelve ontving. Anders verbeurt ze een boete groot € 139,90 per dag(deel).
2.2. Aan de beslissing van de geschillencommissie ligt ten grondslag dat moet worden aangenomen dat Verweerder alle toepasselijke wettelijke informatieplichten schond. Verweerder liet na om de nodige feiten te stellen, laat staan te bewijzen. Dat lag wel op haar weg. Eén en ander heeft tot gevolg dat de overeenkomst moet worden vernietigd. De vernietiging heeft tot gevolg dat Verweerder de overeengekomen prijs in geld moet terugbetalen.
2.3. Verweerder liet na om haar standpunt bekend te maken. Namens Verweerder was niemand aanwezig ter gelegenheid van de mondelinge behandeling. Daarom kan de geschillencommissie niet aannemen dat Verweerder de beslissing zonder meer tijdig zal nakomen en bestaat aanleiding om een boete op te leggen. De boete zal worden begroot op € 139,90 per dag(deel).
3. De vaststaande feiten
3.1. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet (voldoende gemotiveerd) betwist, moet worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.2. Op 3 juli 2025 bestelde Eiser een elektrische fiets bij Verweerder. Dat deed ze via de internetpagina van Verweerder. De overeengekomen prijs in geld bedraagt € 1.399,00. De overeengekomen prijs in geld werd door Eiser betaald.
3.3. Op 4 juli 2025 trof Eiser de sleutels van de elektrische fiets in haar brievenbus. Eiser trof de elektrische fiets niet aan. Op dezelfde dag vroeg Eiser aan Verweerder, wanneer de elektrische fiets zou worden afgeleverd. Op 7 juli 2025 vertelde Verweerder aan Eiser dat de elektrische fiets in een kelderbox van één van de buren was geplaatst. Eiser bezichtigde de kelderbox, maar trof de elektrische fiets opnieuw niet aan. Eiser stelde Verweerder meermaals in de gelegenheid om ervoor zorg te dragen dat de elektrische fiets alsnog aan haar te doen afleveren. Verweerder maakte van die gelegenheid geen gebruik.
3.4. Op 31 juli 2025 wendde Eiser zich tot WebwinkelKeur. WebwinkelKeur exploiteert een keurmerk voor webwinkels en treedt op als bemiddelaar tussen aangesloten handelaren en consumenten. De bemiddeling door WebwinkelKeur bleef vruchteloos. Op 4 september 2025 legde Eiser het geschil voor aan de geschillencommissie.
4. Het geschil
4.1. Eiser vordert dat Verweerder wordt veroordeeld tot terugbetaling van de overeengekomen prijs in geld. Aan haar vordering legt Eiser, kort en goed gezegd, ten grondslag dat zij een elektrische fiets bestelde, die niet werd afgeleverd. Alleen de sleutels van de elektrische fiets werden afgeleverd.
4.2. Verweerder werd in de gelegenheid gesteld om haar standpunt bekend te maken. Verweerder maakte van die gelegenheid geen gebruik.
4.4. De stellingen van partijen worden hierna, voor zover nodig, (nader) besproken.
De bevoegdheid van de geschillencommissie
5. De beoordeling
5.1. De geschillencommissie moet eerst beoordelen of ze bevoegd is om het geschil (inhoudelijk) te behandelen en te beslissen. Als dat het geval is, moet de geschillencommissie ook de omvang van haar bevoegdheid vaststellen.[1]
5.2. Partijen hebben het recht op toegang tot de overheidsrechter. Dat staat in de Grondwet. De geschillencommissie behandelt en beslist de aan haar voorgelegde geschillen door onzuiver bindend advies. De beslissing van de geschillencommissie is een vaststellingsovereenkomst, waaraan de overheidsrechter alleen in bijzondere gevallen voorbij kan gaan. Daarom zal sprake zijn van een inbreuk op het recht op toegang tot de overheidsrechter[2] en moet worden beoordeeld of partijen daarvan afstand deden door te kiezen voor de beslechting van het geschil door de geschillencommissie.[3]
5.3. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaarde Eiser bekend te zijn met de verschillen tussen overheidsrechtspraak en onzuiver bindend advies. Eiser verklaarde ook vrijwillig en ondubbelzinnig afstand te doen van haar recht op toegang tot de overheidsrechter en te kiezen voor de beslechting van het geschil door de geschillencommissie.
5.4. Eiser bracht de algemene voorwaarden van Verweerder in. Daarin staat dat een klacht eerst ter kennis moet worden gebracht van Verweerder. Als een goede oplossing mocht uitblijven, kan de klacht worden voorgelegd aan WebwinkelKeur. Als (ook) bemiddeling door WebwinkelKeur niet leidt tot een goede oplossing, kan de klacht worden voorgelegd aan de geschillencommissie. Daarom moet worden geoordeeld dat ook Verweerder vrijwillig en ondubbelzinnig afstand deed van haar recht op toegang tot de overheidsrechter en koos voor de beslechting van het geschil door de geschillencommissie.
5.5. De geschillencommissie gebruikt een procesreglement. Daarin staat dat ze alleen geschillen behandelt en beslist die te maken hebben met een consumentenkoop die op afstand of buiten de verkoopruimte is gesloten als bedoeld in Afdeling 6.5.2b van het Burgerlijk Wetboek. Het geldelijk belang moet ten minste € 25,00 en ten hoogste € 25.000,00 bedragen.
5.6. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaarde Eiser de elektrische fiets te hebben besteld om daarmee recreatieve fietstochten te maken. Daarom handelt Eiser niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Verweerder is een rechtspersoon die klaarblijkelijk (onder meer) elektrische fietsen verkoopt. Daarom handelt Verweerder in de uitoefening van een bedrijf. Als onweersproken staat vast dat de elektrische fiets werd besteld via de internetpagina van Verweerder. Daarom heeft het geschil te maken met een consumentenkoop die op afstand is gesloten als bedoeld in Afdeling 6.5.2b van het Burgerlijk Wetboek.[1] Het geldelijk belang bedraagt 1.399,00.
5.7. Gelet op het voorgaande is de geschillencommissie bevoegd om het geschil (inhoudelijk) te behandelen en te beslissen.
De omvang van de bevoegdheid van de geschillencommissie
5.8. In het procesreglement staat ook dat de geschillencommissie alle geschillen behandelt en beslist aan de hand van de geldende wet- en regelgeving. Dat is anders, als partijen een afwijkende afspraak maken. De geschillencommissie is niet bekend met een zodanige afspraak. De geschillencommissie past ook de algemene beginselen voor procedures en de regels van het bewijsrecht toe die zijn vastgelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dat draagt bij aan de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid van rechtszoekenden.5 Ongelijke (inhoudelijke) beslissingen in gelijke of vergelijkbare gevallen door de toepassing van verschillende procesrechtelijke regels kunnen door rechtszoekenden onrechtvaardig worden gevonden.[2]
5.9. De geschillencommissie moet zoeken naar een zo goed mogelijke oplossing van het geschil. Daarbij past een ruime bevoegdheid om met partijen mee te denken. De geschillencommissie mag bijvoorbeeld een beslissing nemen die afwijkt van hetgeen partijen over en weer vorderen.[3] De geschillencommissie moet ten slotte hoor en wederhoor toepassen, zoals de overheidsrechter dat ook zou doen.[4]
5.10. De geschillencommissie zal het geschil nu (inhoudelijk) behandelen en beslissen.
De vordering van Eiser
5.11. Als sprake is van een consumentenkoop die op afstand is gesloten als bedoeld in Afdeling 6.5.2b van het Burgerlijk Wetboek, moet de overheidsrechter zo nodig uit zich zelf beoordelen of de handelaar voldeed aan de toepasselijke wettelijke informatieplichten. De handelaar moet de nodige feiten stellen en bewijzen. Voor zover de handelaar niet voldeed aan de toepasselijke wettelijke informatieplichten, moet de overheidsrechter een passende maatregel toepassen. De overeenkomst kan bijvoorbeeld geheel of gedeeltelijk worden vernietigd.[1]
5.12. Op grond van de Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten moet ook de geschillencommissie beoordelen of Verweerder voldeed aan de toepasselijke wettelijke informatieplichten en aan één of meer schendingen daarvan een maatregel verbinden.[1] Verweerder liet na om de nodige feiten te stellen en te bewijzen. Daarom moet worden aangenomen dat ze alle toepasselijke wettelijke informatieplichten schond.[2]
5.13. De wettelijke informatieplichten zijn regels van openbare orde. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling vertelde de geschillencommissie voornemens te zijn om de overeenkomst te vernietigen. De geschillencommissie legde uit dat de vernietiging tot gevolg zal hebben dat Verweerder de overeengekomen prijs in geld moet terugbetalen.[3] De vernietiging van de overeenkomst past ook bij de stellingen van Eiser, die verklaarde dat ze ‘door de gang van zaken niets meer met Verweerder te maken wil hebben’.
5.14. Eiser verklaarde zich te kunnen verenigen met de voorgenomen vernietiging van de overeenkomst. Namens Verweerder was niemand aanwezig. Verweerder kon dan ook niet reageren. Dat komt, temeer nu de geschillencommissie haar best deed om Handelaar alsnog bij de mondelinge behandeling te betrekken, voor haar rekening en risico. In de gegeven omstandigheden bestaat geen aanleiding om Verweerder nader in de gelegenheid te stellen om zich uit te laten over de voorgenomen vernietiging van de overeenkomst.[4]
5.15. Gelet op het voorgaande zal de geschillencommissie verklaren dat de overeenkomst is vernietigd. De vordering van Eiser wordt toegewezen. De geschillencommissie zal Verweerder veroordelen tot terugbetaling van de overeengekomen prijs in geld.
5.16. In het procesreglement staat dat de geschillencommissie aan een veroordeling tot een doen of nalaten een boete kan verbinden om de nakoming van de veroordeling zoveel mogelijk te verzekeren. De boete is zonder voorafgaande ingebrekestelling opeisbaar als de veroordeling niet wordt nageleefd. Verweerder liet na om haar standpunt bekend te maken. Namens Verweerder was niemand aanwezig ter gelegenheid van de mondelinge behandeling. Daarom kan de geschillencommissie niet aannemen dat Verweerder de beslissing zonder meer tijdig zal nakomen en bestaat aanleiding om een boete op te leggen. De boete zal € 139,90 bedragen per dag(deel) dat Verweerder de beslissing van de geschillencommissie niet tijdig nakomt.
5.17. Handelaar zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Die kosten zullen aan de zijde van Eiser worden begroot op € 25,00 voor vastrecht. De geschillencommissie verwijst naar het procesreglement.
Overwegingen ten overvloede
5.18. De geschillencommissie geeft partijen, ten overvloede, in overweging dat Eiser ook terugbetaling kon verlangen van de overeengekomen prijs in geld, als de overeenkomst niet zou zijn vernietigd. In dat verband is het volgende van belang.
5.19. Verweerder moest de elektrische fiets en de daarbij behorende sleutels aan Eiser afleveren. Daarvoor is nodig dat Eiser de elektrische fiets en de daarbij behorende sleutels daadwerkelijk ‘in handen kreeg’. Verweerder moet de nodige feiten stellen en, na de gemotiveerde betwisting van Eiser, bewijzen.[1] Ook als ervan wordt uitgegaan dat dat de elektrische fiets in een kelderbox van één van de buren werd geplaatst, kan bijgevolg niet worden geoordeeld dat dezelve aan Eiser werd afgeleverd.
5.20. Omdat Eiser wel de sleutels van de elektrische fiets in handen kreeg, beantwoordt het afgeleverde niet aan de overeenkomst. Eiser stelde Verweerder meermaals in de gelegenheid om ervoor zorg te dragen dat de elektrische fiets alsnog aan haar te doen afleveren. Verweerder maakte van die gelegenheid geen gebruik. Daarom is Eiser bevoegd om de overeenkomst te ontbinden. Ook de ontbinding van de overeenkomst zou tot gevolg hebben gehad dat Handelaar de overeengekomen prijs in geld moet terugbetalen.
6. De beslissing
6.1. De geschillencommissie:
- verklaart, dat de overeenkomst is vernietigd;
- beslist, dat Verweerder wordt veroordeeld om, binnen veertien dagen nadat deze beslissing haar bereikt in de zin van artikel 3:37, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, aan Eiser te betalen een bedrag groot € 1.399,00;
- beslist, dat Verweerder wordt veroordeeld om aan Eiser te betalen een boete groot € 139,90 per dag(deel) dat ze de onder (II) van deze beslissing bedoelde veroordeling niet tijdig nakomt, welke boete in voorkomend geval zonder voorafgaande ingebrekestelling opeisbaar zal zijn;
-
- beslist, dat Verweerder wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van Eiser begroot op € 25,00 voor vastrecht;
- beslist, dat het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Deze beslissing is gegeven door G. Küpeli, bindend adviseur in Apeldoorn en M.V. Hazekamp, bindend adviseur in Delden (Gemeente Hof van Twente), als lid van de geschillencommissie.
Tegen de beslissing van de geschillencommissie staat geen rechtsmiddel open. De beslissing is bindend. Op grond van art. 7:904 lid 1 BW is de beslissing vernietigbaar, als zij door de inhoud daarvan of de manier waarop zij tot stand gekomen is, zo zeer gebrekkig is dat de gebondenheid daaraan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Op grond van art. 4 van het Procesreglement moet een vordering tot vernietiging van de beslissing van de geschillencommissie bij de overheidsrechter aanhangig zijn gemaakt binnen twee maanden na
de verzending van de beslissing van de geschillencommissie aan partijen. Voor meer informatie over uw rechten en plichten kunt u contact opnemen met het Juridisch Loket of een rechtsbijstandverlener naar keuze.
[1] Ktr. Haarlem 29 september 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:8750, rov. 5.13, NJF 2022/18.
[1] HR 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677, rov. 3.1.1, NJ 2022/89, m.nt. C.M.D.S. Pavillon.
[2] D.P.C.M. Hellegers & T.H.M. van Wechem, ‘Moeten bindend adviseurs in consumentenkwesties ambtshalve toetsen op straffe van vernietigbaarheid van het bindend advies?’, Contracteren 2022/2, p.
48 e.v.
[3] Vgl. Ktr. Zaanstad 5 juni 2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:6179, rov. 2.6, www.rechtspraak.nl.
[4] HR 4 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1355, rov. 4.8.9, NJ 2025/87, m.nt. M.B.M. Loos.
[5] Vgl. Ktr. Amersfoort 9 september 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:3797, rov. 3.7, www.rechtspraak.nl.
[1] Vgl. Ktr. Zaanstad 2 maart 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:1741, rov. 2.4, www.rechtspraak.nl. 5 Vgl. HR 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2922, rov. 3.7, NJ 1999/694, m.nt. H.J. Snijders (Bewijsrecht in de verzoekschriftprocedure).
[2] K. Teuben, Rechtersregelingen in het burgerlijk (proces)recht (Burgerlijk Proces & Praktijk nr. II) (diss.
Leiden), Deventer: Wolters Kluwer 2004, p. 271.
[3] HR 17 november 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1880, rov. 3.4, NJ 1996/143 (Buijs/Koene).
[4] HR 2 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:822, rov. 3.6, NJ 2023/190.
[1] Hof Den Haag 3 maart 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:817, rov. 11, www.rechtspraak.nl.
[2] Vgl. P.E. Ernste, Bindend advies (diss. Nijmegen), Deventer: Wolters Kluwer 2012, p. 1 e.v.
[3] HR 9 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2752, rov. 3.4.2, NJ 2001/692 (Kringenrechtspraak).
[1] D.P.C.M. Hellegers & T.H.M. van Wechem, ‘Moeten bindend adviseurs in consumentenkwesties ambtshalve toetsen op straffe van vernietigbaarheid van het bindend advies?’, Contracteren 2022/2, p.
48 e.v.
[2] Vgl. Ktr. Zaanstad 5 juni 2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:6179, rov. 2.6, www.rechtspraak.nl.
[3] HR 4 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1355, rov. 4.8.9, NJ 2025/87, m.nt. M.B.M. Loos.
[4] Vgl. Ktr. Amersfoort 9 september 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:3797, rov. 3.7, www.rechtspraak.nl.
[1] HR 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677, rov. 3.1.1, NJ 2022/89, m.nt. C.M.D.S. Pavillon.
[1] Vgl. Ktr. Zaanstad 2 maart 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:1741, rov. 2.4, www.rechtspraak.nl. 5 Vgl. HR 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2922, rov. 3.7, NJ 1999/694, m.nt. H.J. Snijders (Bewijsrecht in de verzoekschriftprocedure).
[2] K. Teuben, Rechtersregelingen in het burgerlijk (proces)recht (Burgerlijk Proces & Praktijk nr. II) (diss.
Leiden), Deventer: Wolters Kluwer 2004, p. 271.
[3] HR 17 november 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1880, rov. 3.4, NJ 1996/143 (Buijs/Koene).
[4] HR 2 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:822, rov. 3.6, NJ 2023/190.
