Beslissing 174: Lekkage na montage
1. Het verloop van de procedure
1.1. Het verloop van de procedure vloeit voort uit:
– de memorie van eis met bijlagen van Eiser;
– het verhandelde ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 20 februari 2024;
– de e-mail van de geschillencommissie aan partijen van 23 februari 2024;
– de akte na bewijsopdracht met bijlagen van Eiser;
– het verhandelde ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 7 mei 2024; en
– de e-mail van de geschillencommissie aan partijen van 21 mei 2024.
1.2. Van het verhandelde ter gelegenheid van de mondelinge behandelingen van 20 februari 2024 en 7 mei 2024 zijn aantekeningen gemaakt. Ten slotte is de beslissing bepaald.
2. De vaststaande feiten
2.1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende gemotiveerd) betwist gaat de geschillencommissie uit van de volgende feiten.
2.2. Eiser heeft met Verweerder een overeenkomst gesloten. Op grond van de overeenkomst was Verweerder gehouden om twee WC’s te geven en te installeren in de woning van Eiser, tegen een prijs in geld groot € 990,00. De overeenkomst is gesloten via de webwinkel van Verweerder, doordat Eiser heeft geklikt op een zgn. bestelknop. Voor het sluiten van de overeenkomst hebben partijen uitsluitend online gecommuniceerd. Eiser handelt voor doeleinden buiten de beroeps- of bedrijfsactiviteit. Eiser woont in een appartementencomplex. Verweerder heeft, door tussenkomst van een installateur, de WC’s gegeven en geïnstalleerd in de woning van Eiser.
2.3. Na de installatie van de WC’s is een lekkage ontstaan. De lekkage bestond niet voor de installatie van de WC’s, maar is vierentwintig uur na die installatie ontstaan. De lekkage heeft zich uitgebreid naar de meterkasten van het appartementencomplex. De meterkasten zijn hersteld door netbeheerder Liander. De netbeheerder heeft herstelkosten in rekening gebracht groot € 9.712,59 (btw-nultarief). Eiser heeft het genoemd bedrag op heden niet betaald. Inmiddels heeft de netbeheerder ook een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten gevorderd groot € 819,65.
3. Het geschil
3.1. Eiser heeft gevorderd dat de geschillencommissie beslist dat Verweerder wordt veroordeeld om aan Eiser te betalen een bedrag groot € 9.712,59. In dat verband heeft Eiser, kort gezegd, het volgende aangevoerd.
3.2. Eiser heeft met Verweerder een overeenkomst gesloten. Op grond van de overeenkomst was Verweerder gehouden om twee WC’s te geven en te installeren in de woning van Eiser, tegen een prijs in geld groot € 990,00. De overeenkomst is gesloten via de webwinkel van Verweerder, doordat Eiser heeft geklikt op een bestelknop. Voor het sluiten van de overeenkomst hebben partijen uitsluitend online gecommuniceerd. Eiser handelt voor doeleinden buiten de beroeps- of bedrijfsactiviteit. Eiser woont in een appartementencomplex. Verweerder heeft, door tussenkomst van een installateur, de WC’s gegeven en geïnstalleerd in de woning van Eiser. De installateur heeft fouten gemaakt bij de installatie van de WC’s. Door de installatiefouten is een lekkage ontstaan. De lekkage bestond niet voor de installatie van de WC’s en moet bijgevolg het resultaat zijn van die installatie. De lekkage heeft zich uitgebreid naar de meterkasten van het appartementencomplex. De meterkasten zijn hersteld door de netbeheerder. De netbeheerder heeft herstelkosten in rekening gebracht groot € 9.712,59 (btw-nultarief). Eiser heeft het genoemd bedrag op heden niet betaald. Inmiddels heeft de netbeheerder ook een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten gevorderd groot € 819,65. Daarom bedraagt de door Eiser geleden schade in totaal € 10.532,24. Verweerder moet dat bedrag aan Eiser betalen, aldus nog steeds Eiser.
3.3. Verweerder heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van Eiser. In dat verband heeft Verweerder kort gezegd, het volgende aangevoerd.
3.4. De installateur heeft geen fouten gemaakt bij de installatie. De installateur is ervaren. De lekkage en daarmee de veronderstelde schade zijn ontstaan door een gebrekkig(e) slang of rubber die niet door Verweerder of de installateur is gegeven, dan wel door een bouwkundige fout in het elektriciteitsnet. Als het water zo gemakkelijk kan terechtkomen in de meterkasten, moet sprake zijn van een bouwkundige fout in het elektriciteitsnet. De lekkage is vierentwintig uur na de installatie van de WC’s ontstaan en kan bijgevolg niet het resultaat zijn van die installatie. Daarom is Verweerder niet gehouden tot vergoeding van de veronderstelde schade. Bovendien zijn de door de netbeheerder in rekening gebrachte herstelkosten buitensporig hoog, aldus nog steeds Verweerder.
3.5. De stellingen van partijen worden hierna, voor zover van belang, (nader) besproken, waarbij aandacht zal worden besteed aan de bevoegdheid van de geschillencommissie en de omvang daarvan (rov. 4.1 e.v.), de vordering van Eiser (rov. 4.16 e.v.) en de wettelijke
informatieplichten (rov. 4.34 e.v.).
4. De beoordeling
De bevoegdheid van de geschillencommissie en de omvang daarvan
4.1. Zoals de geschillencommissie eerder heeft overwogen moet zij, zo nodig ambtshalve, haar bevoegdheid en de omvang daarvan beoordelen (zie ook art. 5 van het procesreglement en art. 6 van het procesreglement). Op grond van art. 17 Gw hebben partijen het recht op toegang tot de overheidsrechter. Door de beslechting van het geschil door onzuiver bindend advies als bedoeld in art. 7:900 lid 2 BW, namelijk een voor partijen bindende beslissing van de geschillencommissie, wordt inbreuk gemaakt op hun recht op toegang tot de overheidsrechter. Daarom moet worden beoordeeld of partijen vrijwillig en ondubbelzinnig hebben gekozen voor de beslechting van het geschil door onzuiver bindend advies.1
4.2. Ter gelegenheid van de indiening van de memorie van eis hebben Eiser vrijwillig en ondubbelzinnig gekozen voor de beslechting van het geschil door onzuiver bindend advies. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 20 februari 2024 heeft Eiser die keuze
uitdrukkelijk bevestigd, nadat de geschillencommissie de verschillen en overeenkomsten tussen onzuiver bindend advies en overheidsrechtspraak heeft toegelicht. Daarom moet worden geoordeeld dat Eiser vrijwillig en ondubbelzinnig heeft gekozen voor de beslechting van het geschil door onzuiver bindend advies.
4.3. De geschillencommissie is ambtshalve bekend met de rechtsverhouding tussen Verweerder en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid WebwinkelKeur B.V. (“WebwinkelKeur”). Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 20 februari 2024 heeft Verweerder onderkend dat op haar rechtsverhouding met WebwinkelKeur de door die laatste gebruikte algemene voorwaarden van toepassing zijn. Daarin komt een bindend advies-beding voor. Het bindend advies-beding is als volgt geformuleerd, waarbij hyperlinks dik zijn gedrukt en onderstreept:
“Artikel 11 Klachten
1. Bij eventuele klachten of geschillen over de webwinkels van leden dient de klant deze in te dienen bij het betreffende lid. Dit is uitsluitend een zaak tussen de klant en het lid. Indien de klacht niet naar tevredenheid wordt opgelost door een lid zal WebwinkelKeur zich inspannen dat de klacht naar tevredenheid wordt op gelost. WebwinkelKeur heeft ten aanzien hiervan een inspanningsverplichting en geen resultaatsverplichting.
(…)
4. Bij het niet tot een oplossing komen met het lid kan de consument een beroep doen op de geschillencommissie. Geschillen worden door de geschillencommissie alleen behandeld indien overeenstemming met het lid niet mogelijk is. De consument dient hiervoor het geschilformulier op website in te vullen en te versturen. Indien de consument een geldig beroep doet op de geschillencommissie verleend het lid hieraan zijn medewerking.
5. Door een lidmaatschap aan te gaan bij WebwinkelKeur gaat het lid volledig en onvoorwaardelijk akkoord met het procesreglement van de geschillencommissie.
6. De geschillencommissie behandel[t] een geschil zoals bedoeld in lid 4 van dit artikel aan de hand van haar procesreglement en beslist door bindend advies als bedoeld in artikel 7:900 lid van het Burgerlijk Wetboek. De beslissing van de geschillencommissie is bindend voor de partijen. Als de beslissing van de geschillencommissie niet (tijdig) wordt nageleefd kan de begunstigde partij nakoming vorderen bij de overheidsrechter. De overheidsrechter kan de veroordeelde partij alleen bevrijden van zijn gebondenheid aan de beslissing van de geschillencommissie als de beslissing in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.”
4.4. Verweerder heeft gesteld dat de toepasselijkheid van het bindend advies-beding niet met zich meebrengt dat ook Verweerder vrijwillig en ondubbelzinnig heeft gekozen voor de beslechting van het geschil door onzuiver bindend advies. Volgens Verweerder is geen sprake van een geschil over de twee WC’s als producten, maar over de installatie daarvan, zodat het geschil niet onder het bereik valt van het bindend advies-beding. Volgens Eiser valt het geschil wel onder het bereik van het bindend advies-beding.
4.5. De geschillencommissie overweegt dat het bindend advies-beding moet worden uitgelegd met toepassing van het zgn. Haviltex-criterium.2 Daarom moet het bindend advies-beding niet alleen worden uitgelegd aan de hand van de redactie daarvan, maar ook en vooral aan de hand van de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer in redelijkheid aan het bindend advies-beding mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien in redelijkheid van elkaar mochten verwachten.3
4.6. Het bindend advies-beding blinkt op zich zelf niet uit in duidelijkheid over de omvang daarvan. Zo is niet aanstonds duidelijk wat moet worden verstaan onder “klachten of geschillen over de webwinkels van leden”. Die zinsnede lijkt op het eerste gezicht te impliceren dat het bindend advies-beding alleen betrekking heeft op klachten en geschillen over de webwinkel van Verweerder en niet ook op klachten en geschillen naar aanleiding van de via die webwinkel gesloten overeenkomsten. Een duidelijker bindend-adviesbeding zou alleszins wenselijk zijn geweest.
4.7. In het bindend advies-beding is evenwel meermaals verwezen naar het procesreglement van de geschillencommissie. Zo is bepaald dat de verbintenis tussen Verweerder en WebwinkelKeur met zich meebrengt dat Verweerder “volledig en onvoorwaardelijk akkoord [gaat] met het procesreglement van de geschillencommissie.” Het procesreglement is steeds opgenomen achter een duidelijk herkenbare hyperlink.
4.8. In art. 3 van het procesreglement is bepaald dat een bij de geschillencommissie aanhangig gemaakt geschil door haar wordt beslist bij wijze van onzuiver bindend advies. In art. 5 van het procesreglement is bepaald dat de geschillencommissie bevoegd is om een geschil te behandelen en te beslissen als het geschil betrekking heeft op een overeenkomst tot het verrichten van diensten, een overeenkomst op afstand die een consumentenkoop is of een overeenkomst buiten de verkoopruimte die een consumentenkoop is, met een geldelijk belang groot ten minste € 25,00 ten hoogste € 25.000,00, waarop Nederlands recht van toepassing is.
4.9. De begrippen “onzuiver bindend advies”, “overeenkomst tot het verrichten van diensten”, “overeenkomst op afstand”, “overeenkomst buiten de verkoopruimte” en “consumentenkoop” zijn gedefinieerd in art. 1 onder 4°, 5°, 6°, 7° en 8° van het procesreglement. Voor wat betreft het begrip “onzuiver bindend advies” is aangesloten bij het bepaalde in art. 7:900 lid 2 BW. Voor wat betreft de begrippen “overeenkomst tot het verrichten van diensten”, “overeenkomst op afstand”, “overeenkomst buiten de verkoopruimte” en “consumentenkoop” is aangesloten bij het bepaalde in art. 6:230g lid 1 sub c, d, e en f BW.
4.10. Naar het oordeel van de geschillencommissie brengt het samenstel van het bindend advies-beding en het procesreglement, bezien in het licht van het Haviltex-criterium, met zich mee dat klachten en geschillen naar aanleiding van de via de webwinkel van Verweerder gesloten overeenkomsten tot het verrichten van diensten, op afstand of buiten de verkoopruimte als bedoeld in art. 6:230g lid 1 sub d, e of f BW, onder het bereik vallen van het bindend adviesbeding en aldus, na vruchteloos gebleven mediation, onderhevig zijn aan onzuiver bindend advies in de zin van art. 7:900 lid 2 BW. Die door de geschillencommissie voorgestane uitleg is ter gelegenheid van de mondelinge behandeling door partijen onderschreven. Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of sprake is van een zodanig geschil.
4.11. Zoals de geschillencommissie eerder heeft overwogen brengt een redelijke uitleg van het bepaalde in art. 5 van het procesreglement, in het licht van de rechtspraak van de Hoge Raad over art. 93 Rv,4 waarin is bepaald in welke gevallen de kantonrechter absoluut bevoegd is, met zich mee dat de vraag of sprake is van een geschil naar aanleiding van een overeenkomst tot het verrichten van diensten, op afstand of buiten de verkoopruimte als bedoeld in art. 6:230g lid 1 sub d, e of f BW, moet worden beantwoord aan de hand van de grondslag van de vordering van Eiser, zoals die blijkens de memorie van eis en het verhandelde ter gelegenheid van de mondelinge behandeling door Eiser is gesteld, beslissend is. Daarbij komt in beginsel geen betekenis toe aan de daadwerkelijke rechtstoestand of het verweer van Verweerder.5
4.12. Eiser heeft met Verweerder een overeenkomst gesloten. Op grond van de overeenkomst was Verweerder gehouden om twee WC’s te geven en te installeren in de woning van Eiser tegen een prijs in geld groot € 990,00. De overeenkomst is gesloten via de webwinkel van Verweerder, doordat Eiser heeft geklikt op een zgn. bestelknop. Voor het sluiten van de overeenkomst hebben partijen uitsluitend online gecommuniceerd. Eiser handelt voor doeleinden buiten de beroeps- of bedrijfsactiviteit. Verweerder is een rechtspersoon die blijkens de voorhanden zijnde informatie handelt in het kader van haar handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit. Daarom is sprake van een
overeenkomst op afstand in de zin van art. 6:230g lid 1 sub e BW.
4.13. Eiser heeft gevorderd dat de geschillencommissie beslist dat Verweerder wordt veroordeeld om aan Eiser te betalen een bedrag groot € 9.712,59. Uit hetgeen Eiser in dat verband hebben aangevoerd vloeit voort dat de grondslag van hun vordering is gelegen in een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. Het door Eiser gesteld schadebrengend feit zou zich hebben voorgedaan in het appartementencomplex, waarbinnen Eiser woonachtig is. Daarom is Nederlands recht van toepassing. Partijen hebben zich, blijkens de voorhanden zijnde informatie, gewend tot WebwinkelKeur om het geschil door mediation te beslechten. Dat is niet gelukt. Eiser heeft zich vervolgens gewend tot de geschillencommissie. Omdat ook Eiser de toepasselijkheid van het procesreglement heeft aanvaard, brengt het voorgaande met zich mee dat de geschillencommissie bevoegd is om het geschil (inhoudelijk) te behandelen en te beslissen.
4.14. Omdat de geschillencommissie niet is gebleken van een afwijkende afspraak moet zij het geschil inhoudelijk behandelen en beslissen aan de hand van de geldende wet- en regelgeving (art. 6 van het procesreglement). Zoals de geschillencommissie eerder heeft overwogen vergt het belang van partijen bij rechtszekerheid dat de geschillencommissie ook het wettelijk bewijsrecht toepast dat in belangrijke mate is voorzien in Afd. 9 van Titel 2 van Boek 1 Rv.6
De aard van onzuiver bindend advies brengt met zich mee dat de geschillencommissie verplicht is om zich onafhankelijk op te stellen jegens partijen en rekening te houden met hun beider belangen. Omdat de geschillencommissie niet is gebleken van een andersluidende afspraak moet zij ten slotte hoor en wederhoor toepassen.7
4.15. De geschillencommissie zal het geschil nu (inhoudelijk) behandelen en beslissen.
De vordering van Eiser.
4.16. Eiser heeft met Verweerder een overeenkomst gesloten. Op grond van de overeenkomst was Verweerder gehouden om twee WC’s te geven en te installeren in de woning van Eiser tegen een prijs in geld groot € 990,00. De overeenkomst is gesloten via de webwinkel van Verweerder , doordat Eiser heeft geklikt op een zgn. bestelknop. Voor het sluiten van de overeenkomst hebben partijen uitsluitend online gecommuniceerd. Eiser handelt voor doeleinden buiten de beroeps- of bedrijfsactiviteit. Verweerder is een rechtspersoon die blijkens de voorhanden zijnde informatie handelt in het kader van haar handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit. Daarom is sprake van een
overeenkomst op afstand in de zin van art. 6:230g lid 1 sub e BW.
4.17. De overeenkomst kent voorts een element van koop in de zin van art. 7:1 BW en een element van aanneming van werk in de zin van art. 7:750 BW.8 Daarom zijn de wetsbepalingen die betrekking hebben op koop (Titel 1 van Boek 7 BW) en aanneming van werk (Titel 12 van Boek 7 BW) in beginsel naast elkaar van toepassing. Dat is anders voor zover de toepasselijke wetsbepalingen niet goed met elkaar verenigbaar zijn of de strekking daarvan in verband met de aard van de overeenkomst zich tegen de toepasselijkheid verzet (art. 6:215 BW). Als sprake is van conflicterende wetsbepalingen moet worden beoordeeld welke van de beide wetsbepalingen moet prevaleren. Dat kan ertoe leiden dat dwingende wetsbepalingen buiten toepassing moeten worden gelaten.9
4.18. Uit hetgeen Eiser in verband met de vordering heeft aangevoerd vloeit voort dat de grondslag van de vordering is gelegen in een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. Naar analogie van de hoofdregel van art. 150 Rv moet Eiser de feiten stellen en zo nodig bewijzen waaruit het bestaan van de tekortkoming,10 het bestaan en de omvang van de schade,11 alsmede het bestaan van een causaal verband tussen de veronderstelde tekortkoming en de veronderstelde schade #12 kunnen voortvloeien.
4.19. Op grond van art. 6:74 BW kan Verweerder aansprakelijk zijn voor de schade die het resultaat is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een op haar rustende verbintenis. Voor zover Verweerder bij de uitvoering van de betrokken verbintenis gebruik
heeft gemaakt van de hulp van een derde, is zij voor de gedragingen van die derde op gelijke wijze aansprakelijk als voor haar eigen gedragingen (art. 6:76 BW en art. 7:751 BW).13
4.20. Verweerder moest goed en deugdelijk werk (doen) afleveren. Als komt vast te staan dat de installateur bij de installatie van de WC’s fouten heeft gemaakt, kan sprake zijn van een toerekenbare tekortkoming.14 Doorslaggevend is of de installateur bij de installatie van
de WC’s heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot dat in dezelfde omstandigheden zou hebben gedaan. #15 Van een redelijk bekwaam en redelijk handelend installateur mag worden verwacht dat hij de overeengekomen werkzaamheden,
namelijk de installatie van de WC’s, zorgvuldig uitvoert.16
4.21. Voor zover nakoming niet blijvend onmogelijk is kan Verweerder alleen aansprakelijk zijn voor de schade die het resultaat is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een op haar rustende verbintenis, als het verzuim is ingetreden (art. 6:74 lid 2 BW). Nakoming kan absoluut of relatief onmogelijk zijn. Van absolute onmogelijkheid is sprake, als nakoming zonder meer onmogelijk is. Van relatieve onmogelijkheid is sprake, als nakoming in theorie wel, maar in de praktijk onmogelijk is.17 In art. 6:81 e.v. BW is bepaald wanneer het verzuim intreedt. Dat is in beginsel het geval als Verweerder schriftelijk, dat wil zeggen: per brief of langs elektronische weg,18 door Eiser in gebreke is gesteld en bij die gelegenheid is aangemaand tot nakoming binnen een redelijke termijn (art. 6:82 lid 1 BW).19
4.22. Eiser heeft gesteld dat de installateur fouten heeft gemaakt bij de installatie van de WC’s. Door de installatiefouten is een lekkage ontstaan. De lekkage bestond niet voor de installatie van de WC’s en moet bijgevolg het resultaat zijn van die installatie. De lekkage heeft zich uitgebreid naar de meterkasten van het appartementencomplex. De lekkage bestond niet voor de installatie van de WC’s en moet bijgevolg het resultaat zijn van die installatie. De meterkasten zijn hersteld door de netbeheerder. De netbeheerder heeft herstelkosten in rekening gebracht groot € 9.712,59 (btw-nultarief). Eiser heeft het genoemd bedrag op heden niet betaald. Inmiddels heeft de netbeheerder ook een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten gevorderd groot € 819,65. Daarom bedraagt de door Eiser geleden schade in totaal € 10.532,24, aldus nog steeds Eiser.
4.23. Naar het oordeel van de geschillencommissie heeft Eiser voldaan aan de op hem rustende stelplicht. Als alle door Eiser gestelde feiten komen vast te staan, zal Verweerder aansprakelijk kunnen zijn voor de schade die het resultaat is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een op haar rustende verbintenis. Daarom moet worden beoordeeld of de door Eiser gestelde rechtscheppende feiten vaststaan. Daarbij heeft te gelden dat een eventueel beroep van Verweerder op het ontbreken van toerekenbaarheid, een bevrijdend verweer zal zijn, zodat zij de feiten moet stellen en zo nodig bewijzen die dat bevrijdend verweer kunnen rechtvaardigen.20
4.24. Verweerder heeft gesteld dat de installateur geen fouten heeft gemaakt bij de installatie. De installateur is ervaren. De lekkage en daarmee de veronderstelde schade zijn ontstaan door een gebrekkig(e) slang of rubber die niet door Verweerder of de installateur is gegeven, dan wel door een bouwkundige fout in het elektriciteitsnet. Als het water zo gemakkelijk kan terechtkomen in de meterkasten, moet sprake zijn van een bouwkundige fout in het elektriciteitsnet. De lekkage is vierentwintig uur na de installatie van de WC’s ontstaan en kan bijgevolg niet het resultaat zijn van die installatie. Daarom is Verweerder niet gehouden tot vergoeding van de veronderstelde schade. Bovendien zijn de door de netbeheerder in rekening gebrachte herstelkosten buitensporig hoog, aldus nog steeds Verweerder.
4.25. De geschillencommissie begrijpt het verweer van Verweerder aldus dat zij betwist dat de installateur fouten heeft gemaakt bij de installatie, terwijl geen sprake is van een causaal verband tussen de veronderstelde installatiefouten en de veronderstelde schade. Tegenover de in zoverre relatief blote stellingen van Eiser is de betwisting van Verweerder in zoverre voldoende gemotiveerd.21 Daarom moet Eiser bewijzen dat de installateur fouten heeft gemaakt bij de installatie22 en, als dat het geval is, sprake is van een causaal verband tussen de veronderstelde installatiefouten en de veronderstelde schade.23 De stelling van Verweerder dat de door de netbeheerder in rekening gebrachte herstelkosten buitensporig hoog zijn, is door Verweerder niet van een motivering voorzien, zodat de geschillencommissie die stelling als onvoldoende gemotiveerd zal passeren.
4.26. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 20 februari 2024 heeft Eiser aangeboden om te bewijzen dat de installateur fouten heeft gemaakt bij de installatie en sprake is van een causaal verband tussen de veronderstelde installatiefouten en de veronderstelde schade. Verweerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen een bewijsopdracht. Bij e-mail van 23 februari 2024 heeft de geschillencommissie, Eiser. in de gelegenheid gesteld om aan de op hen rustende bewijslast te voldoen. Bij akte na bewijsopdracht met bijlagen heeft Eiser verschillende bewijsmiddelen ingebracht.
4.27. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 7 mei 2024 heeft de geschillencommissie de door Eiser ingebrachte bewijsmiddelen met partijen besproken. De geschillencommissie heeft partijen na afloop van het debat voorgehouden dat Eiser naar het oordeel van de geschillencommissie, (voorshands) aan de op hen rustende bewijslast hebben voldaan. De geschillencommissie heeft in het bijzonder betekenis gehecht aan het samenstel van de verklaring van de aannemer (productie 3C zijdens Eiser), de afbeeldingen en video (producties 4A, 4B en 4C zijdens Eiser), alsmede de verklaring van twee van de (andere) bewoners van het appartementencomplex (productie 5A en 5B zijdens Eiser).
4.28. Uit de verklaring van de aannemer vloeit voort dat de verbindingen van de slangen onjuist zijn aangelegd, waardoor de slangen zijn gaan lekken. Nadat de gebrekkige verbindingen waren hersteld, stopte de lekkage, aldus de aannemer. Uit de afbeeldingen en video vloeit voort dat water aanwezig is in de meterkasten. Uit de verklaring van de betrokken bewoners vloeit voort dat de installateur na het ontstaan van de lekkage in het appartementencomplex aanwezig is geweest en bij die gelegenheid heeft gesteld verantwoordelijk te zijn voor de lekkage, terwijl Verweerder goed verzekerd is en de schade door tussenkomst van de verzekeraar zal vergoeden.
4.29. Hetgeen Verweerder heeft gesteld brengt de geschillencommissie niet tot het oordeel dat de door Eiser ingebrachte bewijsmiddelen niet redengevend kunnen zijn. Dat de installateur de Nederlandse taal niet machtig is, is in het licht van de consistente verklaringen van de betrokken bewoners, die beiden en onafhankelijk van elkaar hebben verklaard de installateur te hebben gezien en gesproken, ongeloofwaardig. Dat de installateur niet vertegenwoordigingsbevoegd mocht zijn geweest, doet er niet aan af dat hij kennelijk wel heeft verklaard verantwoordelijk te zijn voor de lekkage.
4.30. Omdat Eiser (voorshands) aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, ligt het op de weg van Verweerder om tegenbewijs te leveren en aldus te voorkomen dat het door Eiser beoogd rechtsgevolg kan worden aangenomen.24 Als ondergrens geldt dat door het
tegenbewijs voldoende twijfel moet ontstaan over de relevante gebeurtenissen.25
4.31. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 7 mei 2024 heeft Verweerder aangeboden om (nader) op de door Eiser ingebrachte bewijsmiddelen te reageren en tegenbewijs te leveren, door onder meer een deskundige aan te zoeken en vervolgens een deskundigenrapportage in te brengen. Partijen hebben de geschillencommissie gezamenlijk gevraagd om een deskundige aan te wijzen. Bij e-mail van 21 mei 2024 heeft de geschillencommissie een deskundige aangewezen en Verweerder in de gelegenheid gesteld om (nader) op de door Eiser ingebrachte bewijsmiddelen te reageren en tegenbewijs te leveren. Verweerder heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Op 18 juni 2024 heeft de door de geschillencommissie aangewezen deskundige verklaard dat Verweerder geen contact heeft opgenomen. De geschillencommissie ziet geen aanleiding om terug te komen van haar (voorlopig) bewijsoordeel.
4.32. Gelet op het voorgaande staat inmiddels vast dat de installateur fouten heeft gemaakt bij de installatie en sprake is van een causaal verband tussen de veronderstelde installatiefouten en de veronderstelde schade. De installatie van de WC’s is kennelijk niet of onvoldoende
zorgvuldig uitgevoerd, zodat sprake is van een tekortkoming in die zin dat de installateur bij de installatie van de WC’s niet heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot dat in dezelfde omstandigheden zou hebben gedaan. Verweerder heeft
niet gesteld, laat staan bewezen, dat toerekenbaarheid ontbreekt, zodat moet worden aangenomen dat de tekortkoming toerekenbaar is.
4.33. Omdat uit hetgeen Eiser heeft aangevoerd voortvloeit dat de grondslag van de vordering is gelegen in een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst, moet worden aangenomen dat zij ook hebben bedoeld te stellen dat nakoming blijvend onmogelijk is, dan wel het verzuim is ingetreden.26 Verweerder heeft in zoverre geen verweer gevoerd. Gelet op het bepaalde in art. 6:83 sub b BW is het verzuim ingetreden zonder ingebrekestelling, zodat de geschillencommissie kan aannemen dat ook aan de laatste constitutieve eis voor de vestiging van aansprakelijkheid is voldaan.27 Daarom ligt de vordering van Eiser voor toewijzing gereed.
De wettelijke informatieplichten
4.34. Met het voorgaande is de procedure niet geëindigd. Hierboven is vastgesteld dat sprake is van een overeenkomst op afstand in de zin van art. 6:230g lid 1 sub e BW. Zoals de geschillencommissie eerder heeft overwogen moet zij ten slotte, zo nodig ambtshalve, beoordelen of Verweerder heeft voldaan aan de (toepasselijke) wettelijke informatieplichten. Op grond van art. 6:230n lid 4 BW rust de bewijslast op Verweerder. Aan een schending van de (toepasselijke) wettelijke informatieplichten moet in beginsel een passende maatregel worden verbonden. De maatregel moet doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn (art. 24 lid 1 Richtlijn consumentenrechten).28
4.35. Uit hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd kan de geschillencommissie niet goed afleiden dat is voldaan aan alle (toepasselijke) informatieplichten. In het bijzonder heeft de geschillencommissie niet kunnen vernemen welke tekst is weergegeven op de bestelknop, zodat niet kan worden beoordeeld of is voldaan aan de informatieplicht, voorzien in art. 6:230v lid 3 BW. De geschillencommissie zal aan een eventuele schending van de (toepasselijke) wettelijke informatieplichten evenwel geen maatregel verbinden. In dat verband overweegt de geschillencommissie het volgende.
4.36. Redelijkheid en billijkheid kunnen, ook in het kader van het communautair consumentenrecht (vgl. art. 4 lid 3 VEU), met zich meebrengen dat moet worden afgezien van de toepassing van een maatregel.29 Omdat Verweerder reeds zal worden veroordeeld tot
betaling van een substantieel geldbedrag, welk geldbedrag een veelvoud is van de overeengekomen prijs in geld, staan redelijkheid en billijkheid in de weg aan de toepassing van een maatregel wegens een eventuele schending van de (toepasselijke) informatieplichten.
4.37. Verweerder zal, met toepassing van art. 12 van het procesreglement, als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
5. De beslissing
5.1. De geschillencommissie:
I. beslist, dat Verweerder wordt veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van
kwijting aan Eiser te betalen een bedrag groot € 10.532,24;
II. beslist, dat Verweerder wordt veroordeeld in de kosten van de procedure, op heden aan de zijde van Eiser begroot op € 25,00 voor vastrecht;
III. beslist, dat het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Tegen de beslissing van de geschillencommissie staat geen rechtsmiddel open. De beslissing is bindend. Op grond van art. 7:904 lid 1 BW is de beslissing vernietigbaar, als zij door de inhoud daarvan of de manier waarop zij tot stand gekomen is, zo gebrekkig is dat de gebondenheid daaraan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Op grond van art. 4 Procesreglement moet een vordering tot vernietiging van de beslissing van de geschillencommissie bij de overheidsrechter aanhangig zijn gemaakt binnen twee maanden na de verzending van de beslissing van de geschillencommissie aan de partijen. Voor meer informatie over uw rechten en plichten kunt u contact opnemen met het Juridisch Loket of een rechtsbijstandverlener naar keuze.
- Geschillencie 5 juni 2023, nr. 145, rov. 4.2, www.digidispuut.nl.
- Hof Arnhem-Leeuwarden 3 oktober 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:8323, rov. 3.5, BPR 2023-0093.
- HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158, rov. 2, NJ 1981/635, m.nt. C.J.H. Brunner (Haviltex).
- HR 13 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1064, rov. 3.2, NJ 2001/336 (ZHD/OMYA).
- Vgl. Geschillencie 6 november 2023, nr. 158, rov. 4.3, www.digidispuut.nl.
- Geschillencie 5 oktober 2022, nr. 119, rov. 4.1, www.digidispuut.nl.
- HR 2 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:822, rov. 3.6, NJ 2023/190.
- Vgl. m.b.t. de koop en installatie van een vloer: Rb. Utrecht 10 februari 2010, ECLI:NL:RBUTR:2010:BL4065, rov. 3.3, Prg. 2010/69, m.b.t. de koop en installatie van schuifpuien, ramen en deuren: Ktr. ’s-Hertogenbosch 7 april 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:1257, rov. 4.5, www.rechtspraak.nl en m.b.t. de koop en installatie van een badkamer: Ktr. Almere 8 maart 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:955, rov. 4.3, www.rechtspraak.nl.
- HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:405, rov. 3.3.2, NJ 2017/336, m.nt. A.L.M. Keirse.
- HR 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ1083, rov. 3.3, NJ 2007/203, m.nt. M.R. Mok (NNEK/Mourik e.a.).
- HR 13 december 2002, ECLI:HR:NL:2002:AE9243, rov. 3.6.1, NJ 2003/212 (B./Olifiers).
- Vgl. HR 9 april 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO3170, rov. 3.3.1 e.v., NJ 2004/308, m.nt. W.D.H. Asser (D./Achmea).
- Hof ’s-Hertogenbosch 20 juli 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:2277, rov. 6.5.3, www.rechtspraak.nl.
- Vgl. Rb. Rotterdam 27 september 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:9057, rov. 5.2, www.rechtspraak.nl.
- Hof Arnhem-Leeuwarden 16 januari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:739, rov. 5.5, www.rechtspraak.nl.
- Rb. Rotterdam 15 juli 2009, ECLI:NL:RBROT:2009:BJ3768, rov. 7.17, www.rechtspraak.nl.
- D. Haas, De grenzen van het recht op nakoming (Recht & Praktijk nr. 167) (diss. Amsterdam), Deventer: Wolters Kluwer 2009, p. 136 e.v.
- Kamerstukken I 2009/10, 31 358, nr. E, p. 3 e.v
- H.N. Schelhaas, ‘Een nieuwe standaard voor de verzuimregeling in het contractenrecht’, AA 2020/4, p. 375.
- Rb. Oost-Brabant 15 april 2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:2247, rov. 4.8, www.rechtspraak.nl.
- Vgl. HR 12 mei 1989, ECLI:NL:HR:1989:AC2490, rov. 3.3, NJ 1989/596 (Dolmans/Wouters).
- HR 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ1083, rov. 3.3, NJ 2007/203, m.nt. M.R. Mok (NNEK/Mourik e.a.).
- HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1308, rov. 3.2, RvdW 2020/940.
- Vgl. HR 25 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1510, rov. 3.4, NJ 2020/359 (A./Gemeente Sluis).
- W.D.H. Asser, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. Procesrecht. 3. Bewijs, Deventer: Wolters Kluwer 2017, nr. 266.
- Vgl. HR 28 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU2902, rov. 3.8 NJ 2006/558 (Gemeente Maasbree/Janssen).
- A.C. van Schaick, ‘De stelplicht met betrekking tot de tekortkoming en de toerekenbaarheid daarvan’, NTBR 2009/27, p. 211 e.v.
- Geschillencie 18 januari 2024, nr. 169, rov. 4.7, www.digidispuut.nl.
- Vgl. R.H.C. Jongeneel, ‘Europese civiele dogmatiek’, NJB 2021/19, p. 1570 e.v.